Door: Noa de Leon-van den Berg
Hoe oordeelt het EHRM over de vrijheid van meningsuiting van een advocaat?
In de zaak BAGIROV/ AZERBAIJAN[1]werd advocaat Bagirov eerst voor een jaar geschorst, naar aanleiding van uitlatingen van Bagirov met betrekking tot een zaak (waarin een arrestant door politiegeweld om het leven kwam) en Bagirov zijn oproep om daarom een vreedzame betoging te houden, om vervolgens (in een andere zaak) van het tableau te worden geschrapt naar aanleiding van zijn opmerkingen in de rechtszaal. Hij maakte die opmerkingen als de advocaat van oppositieleider, Ilgar Mammadov. Over de arrestatie en berechting van Mammadov zijn door diverse (internationale) organisaties zorgen geuit. Over de strafzaak[2]van Mammadov heeft het EHRM een aantal uitspraken gedaan, waaruit onder meer blijkt dat ten aanzien van de rechtsgang in Azerbaijan (Azerbeidzjan) in die strafzaken sprake was van de schending van de artt. 5, 18 en 6 EVRM[3]. Er is tenslotte een procedure op grond van art 46 EVRM[4]voor nodig alvorens AzerbeidzjanMammadov los laat uit de gevangenis.
Schorsing
De dood van een arrestant in een politiecel heeft tot veel media-aandacht en publieke beroering geleid. De moeder van de arrestant heeft een persconferentie gegeven waarin zij de politie beschuldigt van de dood van haar zoon. Advocaat Bagirov heeft (een maand later) tijdens een werkgroep/bijeenkomst van advocaten, aangegeven een demonstratie van advocaten in toga te willen organiseren met als titel: “We kunnen de doden niet verdedigen“, dit naar aanleiding van het politiegeweld. In een krantenartikel worden Bagirov’s uitspraken tijdens die bijeenkomst aangehaald. Kort daarna wordt Bagirov gevraagd door de moeder van de arrestant om als advocaat haar belangen te behartigen. Daarna doet politie aangifte tegen Bagirov wegens laster. Dit leidt niet tot strafvervolging. Daarop dient de politie een tuchtklacht in tegen Bagirov. De tuchtcommissie oordeelt dat Bagirov in strijd met de advocatenwet en de in Azerbaijan geldend gedragsregels heeft gehandeld en legt Bagirov de tuchtrechtelijke maatregel van schorsing van één jaar op. De oproep tot een protest van advocaten in toga en zijn opmerkingen over de zaak van de overleden arrestant, zou de reputatie en waardigheid van de politie beschadigen en bovendien heeft Bagirov zijn geheimhouding doorbroken door te stellen dat de arrestant door politiegeweld om het leven is gekomen.
Bagirov maakt bezwaar tegen het oordeel van de tuchtcommissie. Het bezwaar wordt afgewezen. Ook in hoger beroep houdt het oordeel van de tuchtcommissie stand. De specifieke klachtonderdelen zoals door Bagirov naar voren gebracht in het hoger beroep worden niet (of nauwelijks) inhoudelijk geredresseerd en al evenmin gemotiveerd afgewezen.
Schrapping
In een andere zaak, treedt Bagirov op als de advocaat van Ilgar Mammadov, een bekende oppositieleider. Tijdens de strafzaak in hoger beroep heeft Bagirov – onder meer – de volgende opmerking gemaakt over een van de rechters in de eerste aanleg: “Zoals de staat is, is de rechtbank… als er gerechtigdheid zou zijn in Azerbaijan, dan zou rechter R.H. geen oneerlijke en partijdige vonnissen wijzen en dan zou een individu als hij geen rechter zijn”. Een van de rechters in dat hoger beroep tegen Mammadov dient een tuchtklacht in tegen Bagirov. Bagirov wordt geschrapt.
Oordeel EHRM
T.a.v. de schorsing
Het recht op vrijheid van meningsuiting is niet geschonden indien de inmenging op dat recht bij wet is voorzien, een legitiem doel dient dan wel noodzakelijk is zoals in een democratische samenleving door de wet is voorgeschreven (art. 10 EVRM). Om de opmerkingen van Bagirov te beoordelen en dus om de vraag te beantwoorden of er sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op de vrijheid van meningsuiting van Bagirov, moet het EHRM de onderhavige zaak in zijn geheel beoordelen, waaronder ook de inhoud van de gemaakte opmerkingen en de context waarbinnen die opmerkingen zijn gemaakt, daarbij rekening houdend met de bijzondere positie van advocaten, te weten die van schakels tussen het publiek en de rechtbanken in het kader van de rechtsbedeling.
Het EHRM oordeelt dat de juridische grondslag voor de schorsing in deze zaak ontbreekt. Er is geen nationale wettelijke bepaling waarin het oproepen tot een vreedzaam protest tegen politiegeweld wordt verboden. Met betrekking tot het verwijt betreffende de doorbreking van de geheimhouding, concludeert het EHRM dat er geen wettelijk voorschrift bestaat, waaruit volgt dat de opmerking van Bagirov over het politiegeweld wel onder de geheimhouding zou vallen, nu de moeder van de arrestant op het moment van die mededeling nog geen cliënte van Bagirov was. De schorsing voor een jaar is in strijd met art 10 lid 2 EVRM (geen legitiem doel en noodzakelijkheid).
T.a.v. de schrapping
Onbetwist tussen partijen is dat de schrapping van Bagirov een inbreuk is op zijn recht van vrijheid van meningsuiting. Bij de beoordeling van de opmerking over de rechter, moet voor ogen gehouden worden dat de sanctie/maatregel die aan de advocaat wordt opgelegd een redelijk evenwicht moet zijn tussen de bescherming van de rechterlijke macht en het recht op vrije meningsuiting van de advocaat. In deze zaak hebben de nationale (tucht)rechters bij die beoordeling van de gewraakte opmerking een aantal relevante zaken niet meegewogen:
- Hoedanigheid; de opmerkingen zijn gemaakt door de advocaat in zijn hoedanigheid/functie van advocaat;
2. Locatie; de opmerkingen zijn gemaakt in de (beslotenheid van de) rechtszaal (en niet in de media; ook niet herhaald in de media);
3. Inhoud: De opmerking geven de bezwaren tegen de uitspraak in eerste aanleg weer, waarbij relevant is dat ten tijde van de opmerkingen het EHRM reeds geoordeeld had over de strafprocedure van deze cliënt van Bagirov en wel dat er sprake was van meerdere tekortkomingen in de strafprocedure van een schending van artikelen 5 en 18 van het EVRM.
4. Het EHRM wijst uitdrukkelijk nog op de overweging van de tuchtrechter: “het is totaal ontoelaatbaar om het recht van vrije meningsuiting te misbruiken met een standpunt dat een schaduw werpt over de (recht)staat. Deze overweging is als reden voor de schrapping irrelevant en kan niet gezien worden als een reden voor het beperken van het recht op vrije meningsuiting in een democratische samenleving, waarin diversiteit, tolerantie en ruimdenkendheid wordt gevraagd.
5. Ook met betrekking tot de proportionaliteitvan de inmenging en de aard en de zwaarte van de maatregel zijn er ook zaken die meegewogen hadden moeten worden. Gelet op de schorsing waarvoor de wettelijke grondslag ontbreekt en het feit dat een schrapping een zware maatregel is, en dus een maatregel met een “chilling effect”, een afschrikwekkende werking, komt het EHRM tot het oordeel dat de redenen voor de schrapping in deze zaak niet relevant en niet afdoende zijn en dat de schrapping niet proportioneel in verhouding tot het doel was.
EHRM oordeelt dat er sprake is van een schending van art 10 en art 8 EVRM. Aan Bagirov wordt een (immateriële) schadevergoeding toegekend, naar billijkheid vastgesteld op EURO 18.000,= .
[1]EHRM Bagirov/ Azerbaijan, 25-06-2020; nr. 81024/12 & 18198/15; ECLI:CE:ECHR:2020:0625JUD008102412
[2]EHRM Ilgar Mammadov/Azerbaijan, 16-11-2017; nr. 919/15, ECLI:CE:ECHR:2017:0529JUDO01517213 (art.;
[3]Mammadov/Azerbeidzjan , EHRM 22 mei 2014, nr. 15172/13, ECLI:CE:ECHR:2014:0522JUD001517213 (strafvervolging in strijd met art 5 en art 18 EVRM); Mammadov/Azerbaijan, EHRM 16 november 2017, nr. 919/15, ECLI:CE:ECHR:2017:1116JUD000091915 (strafvervolging ism art 6 EVRM):
[4]EHRM Mammedov/Azerbaijan, EHRM 29 mei 2019; 15172/12: ECLI:CE: 15172/13; ECLI:CE:ECHR:2019:0529JUDO01517213